Waar zit de entrecôte?
Runderentrecôte wordt ook wel lendebiefstuk genoemd. De entrecôte komt van de dunne lende. Deze loopt langs een groot gedeelte van de rug tot aan de dikke lende. Entrecôte kenmerkt zich als mager vlees met een kleine vetrand. Het aanwezige vet dient eraan te blijven zitten en wordt meegebakken en geeft een heerlijke, volle smaak aan het vlees.

De entrecôte wordt bij voorkeur rosé gebakken en gegeten, omdat een entrecôte snel gaar is. Wanneer je niet zo van vet houdt, is aan te raden om het vlees toch met het vet te bakken en het vet daarna pas weg te snijden. Dan is de uiteindelijke smaak van het vlees veel lekkerder.

Houd bij entrecôte bakken er altijd rekening mee dat er al vet in het vlees zit en je dus niet te veel boter hoeft te gebruiken. Het natuurlijke vet van het vlees geeft al smaak en die smaak verdwijnt bij te veel boter.

Bereiding
Haal het vlees uit de vriezer en laat het ontdooien. Dit doe je door het de avond van tevoren op een bord in de koelkast te leggen. Heb je wat minder tijd? Leg het bevroren vlees dan in een pan met lauwwarm water, met de plastic verpakking er nog omheen. Binnen 15 minuten is het dan ontdooid.

Haal de entrecôte een half uur voor het koken uit de verpakking. Leg het op een bord, op het aanrecht. Zo kan het rustig op kamertemperatuur komen.

Strooi wat zout en peper op beide kanten van het vlees.

Zet een koekenpan op hoog vuur. Doe een klontje boter en een klein scheutje olie in de pan en wacht ongeveer 1 minuut tot de boter gesmolten is.

Leg het vlees in de pan en bak op hoog vuur.

Wil je het vlees rood eten, bak het dan 1-2 minuten. Voor medium is dit 2-3 minuten. Houd je meer van doorbáken, bak het vlees dan 4-5 minuten.

Keer het vlees halverwege. Gebruik hiervoor een vleestang. Haal de entrecôte nu uit de pan en pak ze losjes in in aluminiumfolie. Laat ze nog 5 minuten rusten.